Vrijheid op wielen








Toen ik een kleuter was, hadden mijn ouders nog geen eigen auto. Ik heb nog een foto waarop ik op de motorkap zit van een mooie Daffodil. Mijn vader had die gehuurd, speciaal om met ons gezin op vakantie te kunnen gaan. De generatie van mijn ouders heeft door hard werken vrijheden verworven waar wij nu nog dagelijks de vruchten van plukken. De auto is er één van. Je eigen auto betekent dat je kunt gaan en staan waar je wilt, wanneer je dat zelf wilt. Geen afhankelijkheid van trein- en bustijden of defecte bovenleidingen. Geen opgepropte treincoupés of gebrek aan zitplaatsen tijdens de spits, laat staan de rugzak van een zweterige puber tegen je aan. Nee, gewoon instappen pal voor je eigen voordeur, in je eigen cocon, met jouw favoriete muziek op, en rijden. Maar juist die verworven vrijheid staat momenteel fors onder druk.

Neem de plannen in de stad Utrecht voor een compleet nieuwe woonwijk: Merwede. Deze forse nieuwe wijk moet volledig autovrij worden. Zou jij er willen wonen? Of kijk naar Nijmegen, waar het college in een bestaande woonwijk een fors deel van de parkeerplaatsen wilde weghalen. Niet omdat de bewoners dat wilden, maar omdat de beleidsmakers dat zelf een goed idee vonden.

De afgelopen jaren zien we een hardnekkige trend waarin politici – voornamelijk lieden die zelf dagelijks met bus of trein naar het gemeentehuis pendelen – bepalen dat anderen hun auto maar moeten laten staan. Eerst waren het nog alleen de binnensteden, daarin kon je het nog enigszins begrijpen. Maar inmiddels zien we steeds vaker plannen voor compleet autovrije wijken, buiten de stadskern. Niet omdat bewoners hierom vragen, maar omdat het volgens beleidsmakers “beter” voor ze zou zijn, gedreven door hun eigen link(s)e idealisme.

En daar wringt het precies. In Nederland zijn er grofweg twee soorten mensen: zij die bijdragen aan de staatskas en zij die daaruit betaald worden. Toch lijkt het tegenwoordig zo te zijn dat de ontvangers bepalen wat de betalers mogen doen. De bakker, de vrachtwagenchauffeur, de loodgieter en veel zakelijke berijders – zij zorgen ervoor dat de economie draait en vullen de staatskas via loonbelasting en talloze auto-gerelateerde belastingen. En met al dat belastinggeld worden vervolgens burgemeesters, wethouders, beleidsmedewerkers en planologen gefinancierd, die op hun beurt bedenken dat de mensen die hen betalen best een stukje minder vrijheid mogen hebben. Is dat niet de wereld op zijn kop?

De ironie is dat juist de mensen die wél een echte baan hebben vaak hun auto nodig hebben. Niet iedereen werkt van negen tot vijf op een plek met een perfecte aansluiting op het openbaar vervoer. De schoonmaker die om vijf uur ‘s ochtends aan de slag moet, de thuiszorgmedewerker die van cliënt naar cliënt rijdt, de installateur met een kofferbak vol gereedschap of de accountmanager die van industrieterrein naar industrieterrein rijdt – zij kunnen stuk voor stuk niet zonder hun eigen zakenauto. Maar dat is lastig te begrijpen als je eigen wereld zich beperkt tot een gesubsidieerde vaste werkplek en een OV-jaarkaart.

Misschien wordt het tijd om de boel eens om te draaien. Wat als de mensen die bijdragen aan de staatskas voortaan mogen bepalen wat de subsidieontvangers wel en niet mogen doen? Geen autoverbod, geen betutteling, maar gewoon vrijheid voor wie daar zelf voor betaalt.

Als je altijd de rekening betaalt, is het niet meer dan logisch dat je ook een doorslaggevende stem hebt in hoe dat geld besteed wordt, toch?

Mijn vader huurde een Daffodil en leerde mij al vroeg de les: wie betaalt, bepaalt.


Reacties

Populaire posts van deze blog

Vrijheidsgedicht

Een boze droom